66
In het stadsgidsje dat in alle winkels kosteloos voor toeristen te krijgen was, werd de historische pastorie voorgesteld als een van de bezienswaardigheden van Fahlenberg. Het vakwerkgebouw stamde uit 1736 en op dit ogenblik, tweehonderdvijfenzeventig jaar later, maakten de vlammen in minder dan geen tijd een einde aan een belangrijk stuk geschiedenis. Het spanendak was een paar jaar geleden nog gerestaureerd en brandde nu als een lier. De regen had het vuur niet kunnen beteugelen, maar veroorzaakte alleen een geweldige wolk witte walm, die om de hele bovenverdieping hing.
Hoofdcommissaris Stark rende langs de brandweermannen, die een wanhopige strijd voerden tegen de vlammen. Ze moesten verhinderen dat de brand op de omliggende gebouwen oversloeg.
‘Stop! Wacht!’ riep hij naar een ziekenbroeder, die op het punt stond de achterdeur van een ambulance dicht te doen. ‘Ligt mevrouw Badtke daarbinnen?’
‘Ja, hoezo?’
‘Ik moet haar spreken.’
‘Dat kan niet,’ protesteerde de broeder. ‘Ze is in shock.’
‘Even maar,’ zei Stark, en hij liep langs hem heen. ‘Het is dringend.’
‘Op uw verantwoording dan,’ riep de broeder te midden van het lawaai, terwijl Stark de ambulance in klom.
Met een uitdrukkingsloos gezicht lag Edith Badtke op de brancard. Ze was gewikkeld in een isolatiedeken, die de flikkerende blauwe zwaailichten weerkaatste.
‘Mevrouw Badtke, ik ben hoofdcommissaris Stark,’ stelde hij zich voor, en hij pakte haar hand. Toen ze zijn aanwezigheid opmerkte, keek ze hem aan en de uitdrukkingsloosheid in haar ogen maakte plaats voor grote ontzetting.
‘Het was… mijn fout,’ stamelde ze, en de tranen rolden over haar gerimpelde gezicht. ‘Ik had hem kunnen helpen, maar ik was te laf.’
‘Ik weet dat u het moeilijk hebt,’ antwoordde Stark, ‘maar u moet me vertellen wat er gebeurd is.’
Edith Badtke knipperde met haar ogen tegen haar tranen en slikte. ‘Er was ruzie,’ zei ze met een zwakke stem. ‘Er was iemand bij hem. Een vrouw. Ze schreeuwden en vochten met elkaar.’
‘Hebt u de vrouw gezien?’ vroeg hij. ‘Hebt u haar herkend?’
Ze schudde uitgeput haar hoofd. ‘Nee, ik heb haar alleen gehoord. Ik was op pad om een paar boodschappen voor meneer pastoor te doen, omdat het niet zo goed met hem ging. Toen ik terugkwam, was ze er al. Ze waren op de eerste verdieping in zijn werkkamer. En voor de deur… voor de deur…’ Ze kneep haar ogen dicht en hijgde hevig.
‘Kalm aan, het is allemaal voorbij,’ zei Stark, en hij voelde dat haar hand de zijne steviger beetpakte. ‘Wie stond er voor de deur?’
‘Iemand had de deur ingetrapt,’ fluisterde ze met wijd open ogen van angst. ‘De deur lag in stukken en ik… O God, ik hoorde ze daarbinnen schreeuwen en ben meteen weer naar beneden gegaan. Wat had ik anders moeten doen? Ik ben toch maar een oude vrouw.’
‘Dat was volkomen juist,’ stelde Stark haar gerust. ‘Niemand zal u iets verwijten.’
‘Jawel,’ stootte ze uit, ‘ikzelf! Ik maak mezelf nu verwijten. Ze heeft het gedaan terwijl ik u belde. Ik hoorde de pastoor schreeuwen en toen was alles opeens stil. Zo vreselijk stil. Ik stond in de woonkamer en had alleen de telefoon vast. Ik kon me niet meer bewegen van angst. Toen hoorde ik haar de trap af en het huis uit rennen. Toen pas durfde ik naar hem te kijken. O God, o God!’
Ze begon onbeheerst te huilen en gooide haar hoofd heen en weer. Haar opgestoken kapsel was losgeraakt en bij elke beweging van haar hoofd bewoog haar grijze haar als de slangen rond het hoofd van Medusa.
De hoofdcommissaris omvatte haar bevende hand met de zijne. ‘Wat hebt u gezien? Wie stond er voor de deur? Vertel het me, alstublieft.’
Een mannenhand werd van achter op Starks schouder gelegd en een diepe bariton zei: ‘Luister eens even, die vrouw moet meteen naar het ziekenhuis!’
‘Ja, ja, ja, dadelijk,’ antwoordde Stark, en hij schudde zonder omkijken de hand van zich af. ‘Alstublieft, mevrouw Badtke, het is uiterst belangrijk. Wat hebt u gezien?’
‘Vuur,’ bracht ze uit, en ze keek hem aan alsof ze van angst haar verstand was kwijtgeraakt. ‘Hij stond in brand. In lichterlaaie! Ze had benzine over hem heen gegooid… de bus die voor de deur stond… die stond nog naast hem… en opeens stond de hele kamer in brand… ik kon niets meer doen, begrijpt u… ik kon niets meer voor hem doen… hij stond immers in brand…’
‘Oké, zo is het wel genoeg!’ dreunde de bariton opnieuw. De stem hoorde bij een potige eerstehulparts met een volle, zwarte baard. Hij greep Stark nogmaals beet, nu bij diens arm, en de politieman had het gevoel dat hij klem zat in een bankschroef. ‘Eruit! Ziet u niet dat ze dadelijk van d’r stokje gaat?’
Stark stak capitulerend zijn vrije hand op en klom de ambulance uit. Toen de deur achter hem dichtging hoorde hij Edith Badtke wanhopig gillen.
‘Ik kon hem niet helpen! O God, vergeef me mijn lafheid!’
Toen reed de ambulance met gillende sirene weg.
Iemand riep Stark bij zijn naam en hij keek op. Een paar meter verderop stond Jan te midden van een groepje kijklustigen achter een afzetting en zwaaide ongeduldig naar hem.
‘Stark, moet je horen! Ik weet wie het is!’